Nieuwsitem

“Schoenmaker hou je bij de leest”: dat geldt ook voor vertrouwenspersonen!

Dat voor de vertrouwenspersoon geen taak is weggelegd als er sprake is van een functioneringsvraagstuk blijkt uit een recente uitspraak van de kantonrechter Den Haag.

Wat is er aan de hand?

Werkneemster is al vanaf 199 werkzaam bij de Hogeschool INHolland. Zij heeft een leidinggevende functie binnen een team van circa 35 werknemers. De Hogeschool kent een ‘Regeling Vertrouwenspersonen’. In artikel 4 zijn de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon vastgelegd. Tot de taken behoren onder meer het ondersteunen en begeleiden in geval van ongewenst gedrag en het naar aanleiding van een melding een onderzoek instellen naar het zich voordoen van ongewenst gedrag.

Op 23 november 2022 heeft werkneemster samen met een collega een gesprek gevoerd met twee vertrouwenspersonen omdat er vijf collega’s uit het team van werkneemster naar de vertrouwenspersoon zijn gestapt om te klagen over het functioneren van werkneemster. Zij ervaart het gesprek met de vertrouwenspersonen als confronterend en eenzijdig. Er is volgens haar geen ruimte voor hoor en wederhoor vanwege de vertrouwelijkheid.

Vervolgens wordt er door INHolland een verbeterplan opgesteld. Per e-mail van 20 maart 2023 zijn werkneemster en de collega door de vertrouwenspersoon uitgenodigd voor een vervolggesprek dat op 12 april 2023 heeft plaatsgevonden. Werkneemster heeft zich na het gesprek volledig ziek gemeld en is nog steeds arbeidsongeschikt. De bedrijfsarts stelt vast dat werkneemster om medische redenen niet kan werken. Ook geeft de bedrijfsarts aan dat het hem onduidelijk is waarom het gesprek van 12 april 2023 met de vertrouwenspersoon heeft plaatsgevonden.

De situatie is voor werkneemster aanleiding om zelf naar de rechter te stappen om ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken wegens een verstoorde arbeidsrelatie en een onherstelbare vertrouwensbreuk.

Wat vindt de kantonrechter van dit verzoek?

De kantonrechter is van mening dat het in deze zaak gaat over de vraag over het functioneren van werkneemster en wel over de wijze waarop zij zich jegens haar medewerkers opstelt.

Het functioneren van werkneemster heeft tot 23 november 2022 niet ter discussie gestaan. Haar functioneren is tot die tijd altijd als goed beoordeeld. Op 23 november 2022 is werkneemster door de vertrouwenspersoon van INHolland geconfronteerd met een aantal (zeer) algemeen geformuleerde en anonieme meldingen van collega’s uit haar team, die zien op door deze collega’s ervaren onveilige werkomgeving en het bestaan van een angstcultuur. Vast staat dat daarna een verbeterplan is opgesteld en dat is afgesproken dit tussentijds te evalueren.

Een vervolggesprek tussen werkneemster, de vertrouwenspersoon en haar leidinggevende heeft vervolgens plaatsgevonden op 12 april 2023. Tijdens dit gesprek is aan werkneemster medegedeeld dat de situatie is verslechterd ten opzichte van de situatie in november 2022. INHolland stelt in dat verband dat de Vertrouwenspersoon voorafgaand aan het gesprek contact heeft gezocht met alle melders om te vragen hoe zij hun werkomgeving inmiddels ervaarden. INHolland stelt zich op het standpunt dat – gelet op het vertrouwelijke karakter van de procedure bij de vertrouwenspersoon – de details niet kunnen worden gedeeld.

De kantonrechter is duidelijk in zijn oordeel. INHolland miskent dat de rol van de vertrouwenspersoon gericht is op het bieden van hulp bij ongewenst (grensoverschrijdend) gedrag. De kantonrechter gaat nog een stap verder. De leidinggevende van werkneemster, heeft de meldingen die bij de vertrouwenspersoon zijn binnengekomen kennelijk voor waar aangenomen. Hij heeft nagelaten om (i) een nadere onderbouwing van de meldingen te verlangen en (ii) om überhaupt aan te kaarten dat de procedure bij de vertrouwenspersoon niet voor meldingen over het functioneren van werkneemster bedoeld is en dat meldingen over het functioneren van werkneemster bij hem zouden moeten worden gedaan en door hem zouden moeten worden behandeld.

Vervolgens stelt de kantonrechter vast  dat uit niets blijkt dat INHolland op enige wijze onderzoek heeft gedaan naar hetgeen voorgevallen zou zijn en werkneemster de kans heeft geboden om zich op een concrete wijze te verdedigen. In die zin heeft INHolland het basisbeginsel van hoor en wederhoor geschonden en zich niet als een goed werkgever gedragen. De kantonrechter is van oordeel dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van INHolland. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden en aan werkneemster wordt naast een transitievergoeding en een volledige proceskostenvergoeding een billijke vergoeding toegekend van € 155.000,– bruto.

Bron: ECLI:NL:RBDHA:2023:15167 Rechtbank Den Haag, 26-09-2023, 10571486 RP VERZ 23-50372