Nieuwsitem

Met de OR overeengekomen wijziging in het arbeidsvoorwaardenreglement bindt de individuele werknemer

In de praktijk kom ik regelmatig de situatie tegen dat de arbeidsvoorwaarden van een onderneming zijn vastgelegd in een arbeidsvoorwaardenreglement (hierna: AVR) of een Personeelshandboek.

Als het allemaal goed geregeld is dan wordt in de individuele arbeidsovereenkomst een bepaling opgenomen, waarin wordt vastgelegd dat de AVR onderdeel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst. Dit wordt ook wel het incorporatiebeding genoemd.

In de ondernemingen waar een OR is ingesteld wordt de AVR in overeenstemming met de OR vastgesteld en gewijzigd. In de AVR wordt dan – als het goed is – een bepaling opgenomen, die er op neer komt dat de individuele werknemer gebonden is aan de met de OR overeengekomen wijzigingen.

Deze situatie botst nog wel eens met de vraag of een dergelijke wijziging niet moet worden beoordeeld als een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Het eenzijdig wijzigingsbeding is neergelegd in artikel 7:613 BW en kent namelijk het vereiste van het zwaarwichtige belang aan de kant van de werkgever om een wijziging door te mogen voeren.

Deze vraag deed zich in december 2017 voor bij een zaak die voor de Rechtbank Limburg diende.

De feiten

In april 2017 hebben werkgever en OR overeenstemming bereikt over het afschaffen van een salarisindexering voor een bepaalde groep werknemers.

Op de individuele arbeidsovereenkomst is geen cao van toepassing. In de arbeidsovereenkomst is een incorporatiebeding opgenomen. En in de AVR is een bepaling opgenomen dat onder verwijzing naar het incorporatiebeding werknemer, zonder dat zijn individuele toestemming daarvoor vereist is, gebonden is aan de in de toekomst met de OR overeen te komen wijzigingen van de AVR.

De werknemer vindt dat hij desondanks toch recht heeft op de jaarlijkse collectieve verhoging, waarbij hij stelt dat de werkgever geen zwaarwichtig belang heeft bij wijziging van de arbeidsvoorwaarden.

Beoordeling kantonrechter

De kantonrechter overweegt allereerst dat de OR – bij het ontbreken van een cao – overleg kan voeren met de werkgever over een collectieve regeling van arbeidsvoorwaarden.

De werkgever heeft echter na overeenstemming met de OR het (stilzwijgend) akkoord nodig van de individuele werknemer, tenzij er sprake is van een schriftelijk beding dat werkgever de bevoegdheid geeft een in de arbeidsovereenkomst voorkomende arbeidsvoorwaarde eenzijdig te wijzigen.

In artikel 7:613 BW is bepaald dat werkgever daarop slechts een beroep kan doen als hij bij de wijziging een zodanig zwaarwegend belang heeft, dat het belang van werknemer dat door de wijziging wordt geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

Nu in de individuele arbeidsovereenkomst ook een incorporatiebeding is opgenomen – inhoudende dat bestaande en toekomstige afspraken tussen werkgever en de OR doorwerken in de arbeidsovereenkomst – en werknemer door ondertekening daarmee heeft ingestemd, is er geen sprake van eenzijdige maar een tweezijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Daardoor is er volgens de kantonrechter geen sprake de toepassing van artikel 7:613 BW.

De werknemer wordt dus in het ongelijk gesteld.

Conclusie

Uit deze uitspraak kan worden afgeleid dat een incorporatiebeding en een wijzigingsbeding twee afzonderlijke methoden zijn om werknemers te binden aan een afspraak met de OR.

Het belangrijkste verschil tussen beide methoden is dat voor een eenzijdige wijziging van een (individuele) arbeidsvoorwaarde een zwaarwichtig belang nodig is, waarvoor het belang van werknemer redelijkerwijze moet wijken. Bij een incorporatiebeding is er veelal sprake van een collectieve regeling die slechts in overeenstemming met de OR kan worden gewijzigd.

Bron: Rechtbank Limburg, kantonrechter Roermond, 18 december 2017

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2017:12159&showbutton=true&keyword=ECLI%3aNL%3aRBLIM%3a2017%3a12159