Nieuwsitem

Het bureau Panteia heeft een onderzoek gedaan naar de werking van het concurrentiebeding in de arbeidsmarkt.

Aanleiding voor het onderzoek

Mede naar aanleiding van een artikel in de Volkskrant van 2 september 2019 hebben D66, PvdA en SP in september 2019 Kamervragen gesteld over de werking van en het oneigenlijk gebruik van concurrentiebeding door werkgevers.

Dit artikel had betrekking op signalen dat werkgevers het beding steeds vaker gebruiken om op een krappe arbeidsmarkt werknemers bij zich te houden in plaats van, waarvoor het eigenlijk is bedoeld, om oneerlijke concurrentie tegen te gaan. Vervolgens hebben D66 en PvdA tijdens het debat over de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in november 2019 een motie ingediend over het beperken van het concurrentiebeding tot het strikt noodzakelijke en heeft de VVD aanvullende vragen gesteld over de omvang van het (mogelijke) probleem.

Vervolgens heeft de Minister van SZW opdracht verleend om onderzoek te doen naar de werking van het concurrentiebeding.

Samenvatting

Het rapport geeft samengevat het volgende beeld over het concurrentiebeding:

– Eén op de drie werkgevers hanteert een concurrentiebeding, vrijwel altijd (90%) als standaardclause in het contract, waardoor naar schatting 3,1 miljoen werknemers aan het beding gebonden zijn. Dit beding wordt zelden ingeroepen, maar heeft wel een afschrikeffect. Daarnaast is er niet altijd reden voor een concurrentiebeding, omdat de werknemer geen toegang heeft tot relaties of gevoelige informatie.

– Hoewel het oneigenlijk gebruik van het concurrentiebeding betreft, hanteert één op de drie werkgevers een beding ook om de uitstroom van personeel te voorkomen.

– Het gebruik van het concurrentiebeding heeft invloed op de arbeidsmobiliteit van werknemers. Hoe dit uitpakt is sterk afhankelijk van de werkgever.

– Werknemers hebben een ander beeld van het concurrentiebeding dan werkgevers. Het doel waarom een werkgever een concurrentiebeding opneemt, is niet altijd duidelijk voor de werknemer.

– Er zijn steeds minder rechtszaken over het concurrentiebeding. Veel geschillen worden buiten de rechtbank om opgelost. Het merendeel van de rechtszaken rondom een concurrentiebeding mondt uit in een schorsing van het beding. Er is veel rechtsonzekerheid over het concurrentiebeding, het is moeilijk om de uitkomst van een rechtszaak in te schatten.

– Werkgevers zien het concurrentiebeding als belangrijk instrument voor de bescherming van relaties en informatie. Zij zien niet zo snel een alternatief voor dit beding. Bij degenen die dit wel zien kan de toepasbaarheid van het concurrentiebeding inperken tot contracten voor onbepaalde tijd op de meeste steun rekenen. In mindere mate is er ook steun voor een verplichte maximumduur of compensatieregeling.

– In de meeste lidstaten van de Europese Unie is het concurrentiebeding meer omkleed dan in Nederland. Vaak is elders aan een concurrentiebeding een compensatieplicht verbonden en/of is de duur beperkt.

In het rapport wordt aangegeven dat doordat het concurrentiebeding door veel werkgevers als standaardclausule wordt gebruikt, en vrij breed over het bedrijf wordt ingezet, ook werknemers onder het beding vallen bij wie er geen specifieke noodzaak voor is.

Bij deze werknemers is bijvoorbeeld geen sprake van toegang tot specifieke bedrijfsinformatie of -processen, intellectueel eigendom, klanten, etc. Het rapport onderkent eveneens een categorie werknemers die oneigenlijk gebonden wordt door het concurrentiebeding. De werkgever gebruikt het beding dan enkel om schaars personeel aan zich te binden. Deze praktijk heeft effect op de arbeidsmobiliteit in brede zin.

Vervolg

De Minister van SZW gaat aan de hand van de conclusies van het rapport beleidsopties uitwerken, die tezamen met de beleidsopties naar aanleiding van de Commissie Borstlap eind 2021 aan de Tweede Kamer worden voorgelegd.

Bron:

De werking van het concurrentiebeding | Rapport | Rijksoverheid.nl