Nieuwsitem

De billijke vergoeding bij een vernietigbare opzegging ex art. 7:681 BW!

De Hoge Raad heeft recent geoordeeld dat bij de begroting van de billijke vergoeding in het geval van een ontslag in strijd met de wettelijke voorschriften de gevolgen van het ontslag een rol mogen spelen. De situatie van het ontslag dient te worden vergeleken met de situatie waarin het dienstverband zou zijn voortgezet dan wel op rechtmatige wijze zou zijn beëindigd. De billijke vergoeding heeft volgens de Hoge Raad geen punitief karakter.

Feiten

De werkneemster werkte sinds december 1989 als kapster, gedurende 4,5 uur per week, steeds op maandagmiddag, tegen een salaris van € 224,51 per maand. In januari 2014 heeft de werkgever een vaststellingsovereenkomst voorgelegd met daarin een voorstel om de arbeidsovereenkomst te beëindigen zonder toekenning van enige financiële vergoeding. De werkneemster heeft daarmee niet ingestemd.

In februari 2014 ontstaat er een conflict: werkneemster wordt verboden haar gebruikelijke werkzaamheden te vervullen en krijgt vervolgens schoonmaakwerkzaamheden opgedragen. In januari 2015 heeft de werkgever bij het UWV op bedrijfseconomische gronden een ontslagaanvraag ingediend. Het UWV heeft geen toestemming verleend de arbeidsovereenkomst te mogen opzeggen. In de zomer van 2015 zijn partijen in conflict geraakt over de weken waarin de werkneemster wel of geen vakantie mocht opnemen. De werkgever heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst opgezegd zonder toestemming van het UWV, omdat de werkneemster zonder toestemming van de werkgever vakantie zou hebben opgenomen. De werkneemster heeft aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding van € 57.699,07.

Beoordeling Kantonrechter Amersfoort

De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 4.000,– bruto en de proceskosten.

Beoordeling Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Het hof bekrachtigt de uitspraak van de kantonrechter. Het hof oordeelt dat duidelijk is dat de werkgever ‘van de werkneemster af wilde’ en welbewust het dienstverband heeft opgezegd in strijd met de wettelijke voorschriften. Bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding moet tot uitdrukking komen dat deze handelwijze van de werkgever ontoelaatbaar is.

De vergoeding moet volgens het hof dan ook een punitief en afschrikwekkend karakter hebben. De duur van het dienstverband laat het hof buiten beschouwing evenals de stelling van de werkneemster dat in de billijke vergoeding tot uitdrukking moet komen dat zij haar dienstverband bij de werkgever tot haar pensioengerechtigde leeftijd zou hebben kunnen voortzetten. Het hof acht het bedrag van € 4.000,– passend. De werkneemster heeft hiernaast recht op een transitievergoeding van € 1.596,– bruto.

Cassatie

In cassatie betoogt de werkneemster onder meer dat het hof bij het vaststellen van de billijke vergoeding onvoldoende acht heeft geslagen op haar belangen, dat het hof ten onrechte de gevolgen van de opzegging niet mee heeft meegenomen en dat onbegrijpelijk is dat de toegekende vergoeding volgens het hof een afschrikwekkend karakter heeft. Ook klaagt de werkneemster over het niet vergoeden van de kosten van rechtsbijstand die zij voor de voorafgaande procedures heeft moeten maken.

Wat zegt Hoge Raad?

Allereest wordt stilgestaan bij de wetsgeschiedenis. In de wetsgeschiedenis is opgemerkt dat de hoogte van de billijke vergoeding in relatie dient te staan tot het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever en niet tot de gevolgen van het ontslag. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat de gevolgen van het ontslag bij het vaststellen van de vergoeding geen rol mogen spelen.

Met de gevolgen mag rekening worden gehouden voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het aan de werkgever te maken verwijt. In een geval als het onderhavige, waarin de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigbaar is, kunnen de gevolgen van de opzegging niet geacht worden in alle gevallen reeds volledig te zijn gecompenseerd door een eventuele transitievergoeding.

Bij het begroten van de vergoeding dient mede te worden gelet op wat de werknemer aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd, op de termijn waarop de arbeidsovereenkomst op regelmatige wijze beëindigd had kunnen worden, eventueel op de mogelijkheid tot matiging van de loonvordering op grond van artikel 7:680a BW, op inkomsten van de werknemer uit ander werk of een andere bron en op de eventueel verschuldigde transitievergoeding.

De wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding van artikel 6:95 e.v. BW dienen te worden gehanteerd. Met deze wijze van berekening kan ook worden tegengegaan dat werkgevers voor een vernietigbare opzegging kiezen, omdat dit voor hen voordeliger zou zijn. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever aan de billijke vergoeding een specifiek punitief karakter heeft willen toekennen, dus daarmee behoort geen rekening te worden gehouden. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof. Na verwijzing zal de omvang van de billijke vergoeding opnieuw moeten worden beoordeeld.

Conclusie: werkgevers bezint u voor dat u het pad inslaat van de opzegging zonder toestemming van de werknemer!

Bron:

Hoge Raad 26 juni 2017, ECLI:NL:PHR:2017:414 en Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187