Nieuwsitem

Nogmaals: bedrijfseconomisch ontslag en de zieke werknemer

In mijn nieuwsbericht van 12 september jl. heb ik aandacht besteed aan een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 23 juni 2017, waarin de vraag centraal stond of na een weigering van het UWV om een ontslagvergunning te verlenen voor een zieke werknemer, de kantonrechter de arbeidsovereenkomst alsnog kon ontbinden.

In een zaak die zich bij de Kantonrechter Apeldoorn heeft voorgedaan speelde een soortgelijke problematiek, waarbij aan het genoemde arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch wordt gerefereerd.

Wat zijn de feiten?

Sinds augustus 2011 is werkneemster werkzaam als directeur van een Stichting Kinderspeelzalen.

Deze stichting wijzigt haar bestuursmodel, waarbij de Raad van Bestuur wordt opgeheven en een Raad van Toezicht wordt ingesteld. Aanleiding voor deze wijziging zijn volgens de stichting de landelijke wetswijzigingen die het speelveld rond de peuterspeelzalen raken, waardoor er een behoefte bestaat aan een slagvaardiger bestuur.

Gevolg is dat de stichting een statutair bestuurder/directeur zal aanstellen, waardoor de functie van werkneemster komt te vervallen en er voor haar geen herplaatsingsmogelijkheden binnen de stichting zijn.

Op dezelfde dag dat de stichting het verzoek om een ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen bij het UWV indient (ontvangstbevestiging UWV om 07.35 uur) meldt werkneemster zich vanwege een burn-out ziek (om 16.30 uur).

Beslissing UWV

Het UWV weigert de ontslagvergunning te verlenen, waarbij wordt verwezen naar het feit dat werkneemster zich op dezelfde dag dat de ontslagaanvraag is ontvangen ziek heeft gemeld.

Er volgt een verwijzing naar de parlementaire geschiedenis bij artikel 7:670 lid 1 sub b BW (opzegverbod tijdens ziekte): “een redelijke toepassing van dit artikel brengt met zich mee dat indien de arbeidsongeschiktheid op dezelfde dag is ontstaan als waarop de ontslagaanvraag is ingediend, het belang van werknemer dient te prevaleren, wat betekent dat in dat geval de werknemer nog door het betreffende opzegverbod wordt beschermd.”

De stichting verzoekt daarop de kantonrechter de arbeidsovereenkomst alsnog te ontbinden op bedrijfseconomische gronden, waarbij zij het standpunt heeft ingenomen dat het UWV de ten onrechte geen vergunning heeft verleend nu werkneemster zich aantoonbaar pas ziek heeft gemeld nadat het UWV de ontslagaanvraag had ontvangen.

Wat is het oordeel van de kantonrechter?

De kantonrechter is op grond van artikel 7:671b lid 1 aanhef en onder b BW bevoegd van deze kwestie kennis te nemen. In lid 7 van dit artikel staat dat het opzegverbod bij ziekte niet geldt indien de ziekte een aanvang heeft genomen nadat het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter is ontvangen. Vervolgens staat de kantonrechter stil bij de bedoeling van de wetgever op dit punt bij de invoering van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ).

De kantonrechter stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat hij op grond van het artikel 7:671b lid 7 BW geen mogelijkheid heeft om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Voor de kantonrechter stond vast dat werkneemster sinds 17 maart 2017 onafgebroken arbeidsongeschikt was en dus ook op het moment van indiening van het verzoekschrift (27 juni 2017).

Bron: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2017:4577