Gedrag van hoogleraar onderzocht. Voldoende aannemelijk dat sprake is van ongepast en ongewenst gedrag. Hoogleraar mag alsnog aan de hand van 59 verklaringen (tegen)bewijs leveren.
Waar gaat het in deze zaak over?
In deze zaak gaat het om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen de Universiteit en de hoogleraar moet worden ontbonden, allereerst op grond van verwijtbaar handelen (e-grond), op grond van een verstoorde arbeidsrelatie (g-grond) of wegens andere redenen die zodanig zijn dat van de Universiteit in redelijkheid niet te vergen is de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (h-grond), dan wel een combinatie van deze redenen (i-grond).
Er zijn meldingen gedaan van ongewenst gedrag, inbreuken op de wetenschappelijke integriteit, fraude en strafbare feiten gepleegd door de hoogleraar.
Ad Hoc onderzoekscommissie
Er is door de universiteit een onderzoekscommissie van drie persoenen ingesteld. De voorzitter werd de voorzitter van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit en het LUMC en voormalig voorzitter van de Klachtencommissie Ongewenst Gedrag. Als leden werden de voorzitter van de Klachtencommissie Ongewenst Gedrag en een lid van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit en het LUMC aangesteld.
Deze commissie oordeelt dat het aannemelijk wordt geacht dat de hoogleraar langdurig ongewenst en veelal grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond en daarmee anderen hebben belemmerd en beschadigd. Ook is er sprake van schending van de wetenschappelijke integriteit. Er zijn geen aanwijzingen dat de hoogleraar zich schuldig zou hebben gemaakt aan fraude. De commissie beveelt aan dat het College van Bestuur inzet op heling van alle betrokkenen in de desbetreffende faculteit.
De kantonrechter is van oordeel dat het ongepaste en ongewenste gedrag van de hoogleraar, zoals dat uit het rapport van de Onderzoekscommissie van de Universiteit (verder de Onderzoekscommissie) naar voren komt, voldoende aannemelijk is geworden. Het is volgens de kantonrechter ook onaanvaardbaar.
Het leveren van (tegen)bewijs
De hoogleraar heeft echter uitdrukkelijk betwist dat zij zich aan dit gedrag schuldig heeft gemaakt en heeft gesteld dat zij dit met 59 verklaringen kan bewijzen. De hoogleraar wordt toegelaten tot het leveren van bewijs.
Rol universiteit
Na de bewijslevering komt de kantonrechter toe aan een afweging of de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden. Daarbij weegt mee dat ook de Universiteit een verwijt kan worden gemaakt, omtrent het niet monitoren van gedrag van (universitair hoofd-)docenten en hoogleraren, die buiten het gezichtsveld van de Universiteit veldwerk laten verrichten door kwetsbare jonge studenten en promovendi.
De Universiteit heeft het mogelijk gemaakt dat een kleine faculteit door één of twee hoogleraren of docenten, die onderling een relatie hadden, op geheel eigen wijze werd bestuurd. Er werd geen enkele controle uitgeoefend op gedrag dat ook in een verder gelegen verleden al niet getolereerd werd. Er had veel eerder ingegrepen moeten worden, zowel in het belang van de studenten en promovendi c.q. wetenschappelijk medewerkers, als de hoogleraar zelf, die daarentegen steeds bevestigd kreeg dat ze voor de Universiteit buitengewoon belangrijk was.
Voor die afweging wordt de Universiteit voorts verzocht een overzicht te verstrekken voor wat een einde van de arbeidsovereenkomst kort voor de pensionering van de hoogleraar financieel voor haar en voor de Universiteit betekent, zowel qua inkomen/pensioen als qua transitievergoeding of overige vergoedingen.
De beslissing wordt aangehouden. Eind december 2024 moeten partijen alle stukken in het geding zijn gebracht.
ECLI:NL:RBAMS:2024:7157, Rechtbank Amsterdam, 11144587 \ EA VERZ 24-502